Herken de scheefheden van het paard
5. Scheefheid voor/achter
[one_half]Het paard loopt van nature met zijn voorhand enigzins scheef geplaatst ten opzichte van de achterhand. Zeker als het paard langs een wand gereden wordt, wordt dit aspect nog eens versterkt, omdat de schouders van een paard smaller zijn dan de heupen van het paard.[/one_half]
[one_half_last][/one_half_last]
[one_half]Het paard heeft abstract gezien een driehoeksvorm: de achterhand van het paard is breder dan de voorhand. Daarom moet u het paard niet met zijn schouders tegen de wand van de rijbaan laten lopen omdat het paard zijn binnenachterbeen dan naast de massa gaat plaatsen. Het paard spoort dan met de achterhand zijdelings naast de sporen van de voorhoeven en komt zo scheef te lopen. Door de schouders iets naar binnen te plaatsen, worden de schouders correct ten opzichte van de achterhand gericht.[/one_half]
[one_fourth][/one_fourth]
[one_fourth_last][/one_fourth_last]
In het boek ‘Das Gymnasium des Pferdes’ van Gustav Steinbrecht (hij leefde rond +/- 1850) staat al beschreven dat het paard niet met zijn schouder langs het beschot gereden moet worden, maar altijd met stelling en buiging en met de voorhand correct gericht ten opzichte van de achterhand.
[one_half]

Een op natuurlijke wijze scheeflopend paard houdt zijn buitenschouder en buitenheup op gelijke afstand van het beschot (links). Het binnenbeen van de ruiter en de buitenteugel richten het paar op het spoor van de achterhand (rechts).
[/one_half]
[one_half_last]

Voorbeeld boven: De natuurlijke scheefheid.
Voorbeeld onder: De gebogen rechte richting.
[/one_half_last]
Citaat uit het boek ‘Dag Gymnasium des Pferdes’ blz 113 en 114:
“Ieder groen paard zal, op de hoefslag langs de wand lopend, met het buitenvoorbeen dezelfde afstand tot de wand houden als met het buitenachterbeen. Hierdoor komt het echter in een scheve richting, omdat de schouders smaller gebouwd zijn dan de heupen. Om deze fout op te heffen, moet de buitenschouder iets verder van de wand verwijderd gehouden worden dan de buitenheup, opdat het binnen achterbeen niet meer opzij treedt maar tegenwicht biedt aan de last. De hulpen bij deze opgave zijn dezelfde als bij het afronden van de hoeken, weliswaar in geringere mate, maar langduriger gebruikt en vaker herhaald. De buitenteugel moet door zijn druk naar binnen hoofdzakelijk inwerken op de buitenschouder, waarbij de binnenteugel half terug, half naar binnen wordt aangetrokken.”
Als men deze scheefheid niet corrigeert, zal het zeer moeilijk worden om het paard van de hoefslag af te rijden.
Dit beschreef Gustav Steinbrecht ook in zijn boek.
“Buitenteugel en binnenbeen hebben bij deze actie dus de grootste invloed. Er zijn ruiters die tegen deze regel in hun paarden met de binnenteugel buigen en met het buitenbeen naar binnen drijven, voordat zij ze rechtgericht hebben. Deze zullen de scheve houding , waarbij het binnenachterbeen opzij van de last treedt, alleen maar versterken en de verkeerde houding bekrachtigen.”